Het enige nadeel aan nachtdienst is dat ik ’s avonds onder mijn kleedje op de bank vandaan moet komen. Terwijl iedereen onder zijn dekbed kruipt, kruip ik achter het stuur naar het ziekenhuis. Als ik eenmaal de parkeergarage bij het ziekenhuis inrijd is het weer oké. Sommigen vinden het een groot nadeel aan het werken in de zorg, ik vind nachtdiensten juist iets magisch hebben. De gangen zijn leeg, het licht is gedimd en het grootste gros aan patiënten in volledige rust. Weinig specialisten te zien; voornamelijk jonge artsen, verpleegkundigen en een paar verloskundigen.
De trappen naar de vierde etage sla ik over. Ik neem de lift. Zodra ik de klapdeuren door loop, merk ik direct welke sfeer op de afdeling hangt. Ik loop naar de keuken om mijn bakje yoghurt in de koelkast te zetten. Als ik de keuken uitkom zie ik aan het einde van de gang rechts een aantal verpleegkundigen rondom de computer zitten. Ik loop linksaf de gang uit richting het ‘hart’ van de afdeling. In het midden van de afdeling worden de meeste bevallingen begeleid. Als iemand bevallen is die wat langer moet blijven dan een paar uurtjes wordt ze verplaatst naar de uiteinden van de afdeling. In het hart is het zo te zien rommelig. Of het is druk, of het is druk geweest. Ik zie een paar CTG-karren (voor hartfilmpjes) en een noodkar op de gang staan. Er knipperen twee groene lampjes boven de deur als teken dat op die kamer een patiënt hulp nodig heeft. In de verpleegpost zit één verpleegkundige driftig achter haar computer de rapportage van de avonddienst te tikken. Ik sla af naar de artsenkamer waar – zo te zien – iedereen zijn werk aan het afronden is.
Ik neem plaats naast mijn collega’s om de dienst over te dragen en de nacht te beginnen. De collega’s van de late dienst kleden zich om en vertrekken naar hun bed. Ik lees me in, in de dossiers van de patiënten op de afdeling. Ik zet de kachel wat harder en doe één tl-buis uit.
De artsenkamer is een lange rechthoekige kamer met een kleine aparte ruimte daar weer in. In die ruimte kan je rustig telefoneren, werken, of voor onze borstvoedende collega’s; kolven. In de grote ruimte staan zeven computers en een tafel om aan te eten, koffie te drinken of over te dragen. Net als de rest van de afdeling is er weinig gezelligs aan. Het is een steriele ruimte die is opgeleukt met foto’s van de laatste kerstborrel. Op de deur hangen roosters en op het whiteboard aan de muur staan de namen van de collega’s die dienst hadden of nu hebben. Eén wand is net weer opgeschoond. Daar hingen tot voor kort alle ins en outs over de nieuwste corona protocollen en werkwijzen.
Met mijn kop hete thee open ik mijn mail en klets wat met de arts assistent van dienst deze nacht. Zij is al jaren dokter en nu bezig met haar laatste jaren van de opleiding tot gynaecoloog. Dit is haar laatste nachten blok in het ziekenhuis en die begint zo te zien rustig. Fijn, kan ze lekker rustig eindigen. We werken wat administratie bij en doen al wat voorbereidingen voor de vroege dienst morgenochtend. Als al het werk klaar is, krijgt de arts-assistent een belletje van één van de verpleegkundigen over een patiënt.
Ik sta op en loop naar de verpleegkundigen om te horen hoe zij het hebben vannacht. De verpleegpost is een smalle langwerpige ruimte die plaats heeft voor zo’n vier à vijf collega’s. Iedere verpleegkundige of kraamverzorgster heeft een aantal patiënten onder haar hoede waar zij die nacht voor zorgt. Ik neem plaats op de enige vrije stoel in het hok en meng me in het gesprek over tepelhoedjes en kolven. Eén van de collega’s geeft aan dat ze een patiënt heeft met borsten die een uitdaging zijn, waarbij de borstvoeding nog niet lekker loopt. Door de berg aan ervaring die deze nacht in de verpleegpost zit komen er heel wat tips die de betreffende collega mee kan nemen.
Ik zit nog geen vijf minuten of de deur van de verpleegpost zwaait open. Karin stapt het hok binnen en trekt de deur stevig achter zich dicht. Karin is een gespecialiseerde verpleegkundige op de kraam waar ze al jaren werkt en is over een paar jaar aan de beurt om met pensioen te gaan. Alle ogen zijn gelijk op Karin gericht als ze binnen komt, want ze heeft een kop als een tomaat en ze doet zichtbaar moeite om haar lachen in te houden. ‘Wat ik nu toch heb,’ zegt ze, waarna ze zich laat gaan en het bescheurt van het lachen. Wij lachen mee want Karin komt niet meer bij. Ze veegt tranen uit haar ogen en trekt haar jasje recht. Ze gaat zitten en begint met haar Amsterdamse tongval, haar verhaal:
“Ik kom net van kamer 16. Die baby moest aan de borst om half 12. De late dienst had afgesproken dat ze zelf geen wekker zouden zetten maar dat ik ze wakker zou maken voor de voeding. Ze hadden een pittige dag achter de rug, het kindje wilde veel drinken en was erg onrustig. Die nacht ervoor is ze bevallen dus de ouders hebben ook die nacht weinig slaap gehad. Een beetje extra slaap wilden ze wel. Maar Iris, van de late dienst, had die meneer nog wel naar beneden zien gaan. Ze dacht met een joint. Moet ie lekker zelf weten hoor, maar zeg dan niet dat je extra slaap wilt. Dus ik stap die kamer binnen en het was pikkedonker. Ik sloop richting het bed om het nachtlampje boven mevrouw aan te klikken. Het rook wat muffig, naar slaap en zweet. Toen ik het nachtlampje aandeed en voorzichtig de naam van mevrouw zei opende ze haar ogen.”
“Ik groette haar en stelde me voor waarna ik in de wieg keek waar het kersverse mannetje, Jason, met zijn handjes boven zijn hoofd lag te slapen. Ik vroeg voorzichtig of ik het mannetje even mocht temperaturen terwijl ik Jason ondertussen al bijna uit de wieg had. Moeder knikte instemmend dus ik pakte hem op. Met Jason op mijn arm liep ik richting het aankleedkussen toen ik ineens geronk vanaf de slaapbank hoorde. Ik had daarvoor nog geen acht geslagen op een mogelijk slapende man dus draaide verrast mijn hoofd.”
“Op het moment dat ik keek, keek ik gelijk weer terug. Perplex stond ik met Jason in mijn hand naast het aankleedkussen even niet wetende wat te doen. Er lag een partner, en wat voor één, zijn donkere gespierde lijf lag op een sneeuwwit laken. Een boom van een vent, zijn benen bungelden over de onderrand van de slaapbank bijna op de grond. In een splitsecond scande ik deze man. Had ik het nou goed gezien? Voorzichtig keek ik nog eens naar de slaapbank. Ik had het goed: Hij lag er poedeltje naakt. Zijn handen achter zijn hoofd en zijn neus in de lucht. Zijn blote bast gevuld met tatoeages en een klein plukje borsthaar rondom zijn tepels. Hij lag te ronken als een trekker en ik kon het niet helpen maar mijn blikveld werd naar zijn onderbuik getrokken. Jaiks.”
“Ik draaide me dus om en stond weer met mijn neus naar de muur, achter het aankleedkussen. Ondertussen stilzwijgend Jason te verschonen en alvast tekst bedenken voor wat ik zodadelijk moest gaan zeggen of doen als ik Jason aan zijn mama moest geven. Ik besloot de vermoorde onschuld te spelen. Ik heb Jason aan moeder gegeven, gezegd dat ze hem aan kon leggen en ben weggelopen.”
“Dat was dus vijf minuten geleden en nu zit ik hier. Ik ga daar dus echt niet meer naar bninen. Wie durft?”
Karin bescheurt het weer en wij lachen mee. De hele verpleegpost giert het uit. Karin kan heerlijk vertellen we zien het allemaal helemaal voor ons. Deze verhalen komen alleen tijdens een nachtdienst. Maar goed dat ik onder dat kleedje op de bank vandaan ben gekomen. Want de nacht is het moment dat de ‘magic happens’.
Karin is in de uren die volgden niet meer binnen geweest. Ook heeft het stel zelf niet meer op het belletje gedrukt. We hebben er uiteraard de hele nacht geintjes over gemaakt. Begin van de ochtend kon Karin het toch niet laten en heeft ze even om het hoekje gespiekt. Meneer had een boxershort aan en zijn ogen stijf dicht. Hij lag niet meer te snurken. Karin heeft de kraamvrouw nog een keer geholpen met borstvoeding geven maar met geen woord meer over die naakte jodokus gerept.

Lees hier meer over een bevalling in de nachtdienst.